Een werknemer kan ook aan de kantonrechter verzoeken de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Dat verzoek is niet voorbehouden aan de werkgever. Deze mogelijkheid is geregeld in artikel 7:671c lid 1 BW. De kantonrechter zal tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst overgaan als de omstandigheden van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. Deze grond is duidelijk ruimer geformuleerd dan de gronden van ontbinding van de arbeidsovereenkomst voor de werkgever, zoals omschreven in artikel 7:669 lid 3 BW. Als de verzoekende werknemer kan aantonen dat de arbeidsovereenkomst ontbonden dient te worden vanwege het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever dan kan hij (mits 24 of meer maanden in dienst) een transitievergoeding ontvangen (artikel 7:673 lid 1 onder b, ten tweede BW) en een billijke vergoeding ontvangen (artikel 7L671c lid 2 onder b BW).
De casus
De werknemer is sedert 2010 in dienst van de Stichting Ondersteuning Tweede Kamerfractie Partij voor de Vrijheid. Hij verzoekt om ontbinding van de arbeidsovereenkomst vanwege de te hoge werkdruk, een verstoorde arbeidsverhouding met een Kamerlid en het PVV-stigma waardoor hij niet meer aan ander werk zal en kan komen. Hij wenst tevens in aanmerking te komen voor een transitievergoeding en een billijke vergoeding. De Stichting verzoekt als tegenverzoek de arbeidsovereenkomst eveneens te ontbinden, maar dan op grond van artikel 7:669 lid 3 onder e, onder g, of onder h BW. Dat laatste doet de Stichting voornamelijk voor het geval de werknemer alsnog zijn verzoekt tot ontbinding intrekt. Want als dat gebeurt, dan heeft de kantonrechter zich in ieder geval ook uitgelaten over het tegenverzoek.
De kantonrechter over de ontbinding
De kantonrechter stelt vast dat er tussen partijen een ernstige en duurzame verstoring van de arbeidsrelatie heerst. Partijen zijn het daar ook over eens. Dat kan slechts betekenen, aldus de kantrechter, dat er een einde dient te komen aan die arbeidsovereenkomst middels ontbinding. Mocht de werknemer zijn verzoek intrekken, dan zal op grond van diezelfde ernstige en blijvende verstoring van de arbeidsrelatie het tegenverzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst eveneens worden toegewezen.
De billijke vergoeding
De kantonrechter is van mening dat in het algemeen genomen de werkdruk van een fractiemedewerker hoog is. Er wordt ook flexibiliteit van hem verwacht. Maar van een te hoge werkdruk is de kantonrechter niet gebleken. De Stichting paste ook die keren, dat de werknemer over werkdruk klaagde, zijn werkdruk aan en daarbij verrichtte de werknemer op vrijwillige basis extra werk voor de fractie in de provincie Zeeland en rondde hij nog een extra opleiding af. Dat duidt er niet op dat de werknemer in zijn functie overbelast was, aldus de kantonrechter.
Verder oordeelt de kantonrechter dat aan de problematische verhouding tussen het Kamerlid en de werknemer de Stichting geen ernstig verwijt gemaakt kan worden. De werknemer verweet het Kamerlid gebrek aan kennis en communicatieve vaardigheden. Het Kamerlid is echter tot Kamerlid verkozen en dient door werknemer ondersteund te worden. Daar valt de Stichting niets aan te verwijten. Daarbij staat onweersproken vast dat de werknemer, gelet op zijn expertise, niet aan een ander Kamerlid verbonden kon worden.
Een mogelijke billijke vergoeding, zo vervolgt de kantonrechter, staat in relatie tot het verwijtbaar handelen dat direct de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tot gevolg heeft. Het gestelde PVV-stigma, wat daar ook van zij, aldus de kantonrechter, vormt voor de werknemer niet de aanleiding voor zijn verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Er is dus geen rechtstreeks verband tussen het handelen van de Stichting en de beëindiging van de arbeidsovereenkomst enerzijds en het PVV-stigma anderzijds. Het PVV-stigma dient alleen een hogere vergoeding. Derhalve kan het gestelde stigma geen grond voor een billijke vergoeding zijn.
Kortom: er is geen sprake van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van de Stichting. Het verzoek op een billijke vergoeding dient dan ook afgewezen te worden.
De transitievergoeding
Nu de Stichting niet ernstig verwijtbaar gehandeld heeft, is zij ook geen transitievergoeding verschuldigd. De Stichting heeft echter een transitievergoeding aangeboden en het bedrag dat daarbij genoemd is, is niet door de werknemer bestreden. Derhalve ziet de kantonrechter grond de Stichting conform haar aanbod van de grootte van de transitievergoeding te veroordelen tot betaling van die transitievergoeding. Het toekennen van de transitievergoeding, zo stelt de kantonrechter tenslotte, voorziet nog enigszins in de financiële gevolgen, voor zover de werknemer mocht menen dat hij door het PVV-stigma niet meer aan het werk zou komen, van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
Zie kantonrechter Den Haag 8 februari 2017, RBDHA:2017:1034.
Foto:https://www.google.nl/search?q=tweede+kamer&source=lnms&tbm=isch&sa=X&sqi=2&ved=0ahUKEwiR3f6ojtTSAhXHD8AKHV7zC1IQ_AUIBigB&biw=1920&bih=985#imgrc=r2Zc8iMSmZFIFM:
No Comments