Dit artikel werd eerder gepubliceerd op de website van Privacyweb (d.d. 8-11-2019).
Onlangs zijn er drie uitspraken gewezen op grond van de AVG waar de schadeberekening aan de orde kwam. De vraag is op grond van welke regels de rechters in die zaken de schade bepaald hebben. Aan de hand van de regels van het Hof van Justitie?
Artikel 82 AVG biedt eenieder de mogelijkheid (im)materiële schade te vorderen van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker als er schade wordt geleden op grond van een inbreuk op basis van de AVG. Overweging 146 van de preambule behorend bij de AVG voegt daar als toelichting aan toe, dat het begrip schade ruim moet worden uitgelegd in het licht van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU, op een wijze die ten volle recht doet aan de doelstellingen van de AVG. Enigszins cryptisch wordt vervolgd: dit laat eventuele eisen tot schadeloosstelling wegens inbreuken op andere regels in het lidstatelijke (lees, Nederlandse) recht onverlet. Met “dit laat onverlet” wordt bedoeld dat de Nederlandse schadeberekeningsregels naast de regels van het Hof van Justitie zouden kunnen gelden. Maar dan zouden het wel andere regels moeten zijn die tot schadeloosstelling leiden. Als het echter, zo interpreteer ik dat, om dezelfde regels van schadeberekening die aan de inbreuk ten grondslag liggen, dan gaat de jurisprudentie van het Hof van Justitie voor.
De rechtbank Overijssel
De eerste uitspraak is van de rechtbank Overijssel (28 mei 2019, ECLI:NL:RBOVE:2019:1827). Hoewel de inbreuk plaatsvond onder de Wet bescherming persoonsgegevens beoordeelde de rechtbank de schadevordering aan de hand van de AVG. Eerder had dezelfde rechtbank (ECLI:NL:RBOVE:2018:2496) vastgesteld dat er sprake was van een inbreuk. Er was een e-mail met persoonsgegevens van betrokkene naar ambtenaren van een andere gemeente toegezonden, terwijl de informatie ten eerste zonder toestemming van de betrokkene was verzonden en ten tweede dat de informatie aan de andere ambtenaren ook plaats had kunnen vinden zonder het vermelden van de persoonsgegevens van betrokkene. De rechtbank achtte de proportionaliteit en de subsidiariteit geschonden.
In een procedure over de schadevordering van de betrokkene overweegt de rechtbank dat artikel 82 van de AVG onverlet laat dat voor de toekenning van de schade aansluiting mag, ja zelf moet worden gezocht bij het Nederlands rechtsbestel, te weten artikel 6:106 BW. Dit artikel 6:106 BW van het Nederlands recht ziet op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de betrokkene in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De wetgever heeft daarbij het oog gehad op geestelijk letsel dat bestaat uit ernstige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer of op andere persoonlijkheidsrechten. In dit geval is betrokkene in zijn persoon aangetast om dat hij de controle over zijn persoonsgegevens is verloren (zie ook overweging 85 van de preambule bij de AVG). Vervolgens stelt de rechtbank de schade naar billijkheid, zonder nadere overweging, vast op € 500,- op grond van artikel 82 AVG in samenhang met artikel 6:106 BW, met verwijzing naar de eerder genoemde overweging 146.
De rechtbank Den Haag
De tweede uitspraak is de uitspraak van de rechtbank Den Haag (ECLI:NL:RBDHA:2019:6145) over het inwinnen van referenties in een sollicitatieprocedure door een lid van de benoemingscommissie van de Universiteit Leiden zonder dat daarvoor toestemming was van de betrokkene. De sollicitatiecode van de NVP was uitdrukkelijk in de procedure van toepassing verklaard. Die code was nu door het niet vragen van de toestemming geschonden. De rechtbank vindt dat de Universiteit Leiden onzorgvuldig heeft gehandeld jegens de betrokkene. Voor het bepalen van de schade wordt verwezen naar een aparte procedure, de schadestaatprocedure. Weliswaar bestaat de schade er niet uit, dat de betrokkene de begeerde functie niet heeft gekregen. Hij heeft immers niet meer gereageerd op de vraag of hij de procedure wilde voortzetten. Maar door het onzorgvuldig handelen kan er toch schade zijn ontstaan bij de betrokkene. Die schade moet nog nader worden bepaald. Op welke wijze de rechtbank dat gaat doen, of naar Nederlands of naar Europees recht, moeten we afwachten. Daar heeft de rechter nog geen overweging aan gewijd en nog geen uitspraak over gedaan. Het is nog even afwachten hoe de rechter hier zal oordelen.
De rechtbank Amsterdam.
Een veroordeling van het UWV aan de betrokkene ter grootte van € 250,- was de derde uitspraak. Een uitspraak van de rechtbank te Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2019:6490). In deze casus ging het om een werkneemster die bij haar voormalige werkgever was uitgevallen vanwege ziekte. Ze had een burn-out. Gedurende het tweede ziektejaar trad zij echter in dienst bij een nieuwe werkgever. Op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. De nieuwe werkgever wist niets van de uitval vanwege die burn-out. Vervolgens zond het UWV een brief naar de nieuwe werkgever met gegevens over de ziekte van de werkneemster. Dat was op een zeer ongelukkig moment, namelijk op het moment dat de nieuwe werkgever moest beslissen over het voortzetten over de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. De rechter stelde vast dat sprake was van een inbreuk op de bescherming van persoonsgegevens. In feite een datalek. Door deze inbreuk heeft betrokkene reële en niet verwaarloosbare nadelen geleden, aldus de rechtbank. De belangen waarin de betrokkene is getroffen zijn juist die belangen die de AVG beoogt te beschermen. Als betrokkene hierbij schade heeft geleden dan moet die schade vergoed worden. Daarbij heeft de AVG als uitgangspunt (overweging 146) dat het begrip „schade” ruim moet worden uitgelegd in het licht van de rechtspraak van het Hof van Justitie, op een wijze die ten volle recht doet aan de doelstellingen van die verordening. Artikel 6:106 lid 1 BW zal voor zover nodig verordening-conform dienen te worden uitgelegd. Een verordening-conforme uitleg van artikel 6:106 BW brengt mee dat betrokkene recht heeft opeen billijke vergoeding van de schade. Ook al is die schade gering van omvang, dat is geen grond om de aanspraak op schade af te wijzen. De rechtbank vond de schade gering, omdat weliswaar betrokkene verlies had geleden over haar persoonsgegevens, maar er was geen negatief gevolg voor haar economische of maatschappelijke positie (uiteindelijk had ze namelijk de verlenging van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gekregen) en ze de tijd dat ze in spanning had gezeten over de verlening van de arbeidsovereenkomst waas in tijd beperkt gebleven (ruim 7 weken). Dat leidde tot een vergoeding naar billijkheid van € 250,-.
Conclusie
Wat valt uit het voorgaande te concluderen? Los van het feit dat de rechters er moeilijk in slagen om een vergoeding naar billijkheid goed te motiveren, denk ik dat de Amsterdamse rechter het dichtst bij de bedoeling van de schadeberekening van de AVG komt. De rechtbank te Overijssel stelt dat het Nederlandse recht toch van toepassing moet zijn naast artikel 82 AVG. Ik denk dat dat een onjuiste interpretatie is van overweging 146 behorend bij artikel 82 AVG. De Amsterdamse rechter geeft aan dat het begrip “schade” ruim moet worden uitgelegd. De rechter noemt weliswaar nog het artikel 6:106 BW, maar dit artikel moet aan de hand van de jurisprudentie van het Hof van Justitie worden uitgelegd. Daarmee komt de rechtbank te Amsterdam dicht bij de bedoeling van overweging 146. Wat overigens die interpretatie “in het licht van de rechtspraak van het Hof van Justitie” is, wordt niet helder. Blijkbaar worstelen de rechters daar ook nog mee. In ieder geval dient het te getuigen van een ruime uitleg van het begrip “schade” en is er al plaats voor een vergoeding als er enkel sprake is van de schending van het privacyrecht en geringe immateriële schade, zonder dat er aantoonbare materiële schade is. Wie weet brengt de te verwachten uitspraak van de rechtbank te Den Haag meer duidelijkheid. Wordt vervolgd.
No Comments