Opinie geschtreven door:
Mark Nelemans (onderzoeker bij het Expertisecentrum Veiligheid van Avans en universitair docent privaatrecht, OU)
Ron Ritzen (onderzoeker bij het lectoraat Recht en Veiligheid van Avans. Auteur van Ethiek in de rechtspraktijk, docent ethiek)
Deze opinie is ook verschenen in Trouw d.d. 5 juni 2021
De kinderopvangtoeslagaffaire maakt duidelijk dat het moreel kompas van juridische professionals scherper moet worden afgesteld, menen Gerdo Kuiper, Arnt Mein en anderen (Trouw, 26 mei). Ze benadrukken het belang van het ontwikkelen van het vermogen om kritisch te reflecteren op de eigen beroepspraktijk en met name op de lastige vragen en morele dilemma’s die zich daarin voordoen. Toch willen we twee kanttekeningen plaatsen bij het belang van dat morele kompas, met name de operationalisering daarvan in de praktijk.
De eerste kanttekening is dat moraliteit niet alleen een kwestie is van een beredeneerde keuze voor bepaalde morele normen, maar zij heeft ook te maken met de wijze waarop iemand zijn omgeving interpreteert, de mate waarin een persoon in staat is om zijn of haar morele norm toe te passen in een concrete situatie én de mate waarin iemand beschikt over voldoende motivatie en zelfvertrouwen om ook te handelen volgens de gekozen morele norm. Vooral dat laatste facet van moraliteit is in dit verband van belang. Een ambtenaar of jurist kan dus wel degelijk van mening zijn dat de toeslagregeling onrechtvaardig is, maar toch niet in staat zijn om in de praktijk te handelen volgens een eigen morele overtuiging. Een voorbeeld hiervan is een visie en cultuur binnen een organisatie op basis waarvan burgers hard moeten worden afgerekend bij de minste of geringste fout. In dit geval is er niets mis met het morele kompas van de individuele medewerker, maar wel met de cultuur binnen deze organisatie.
De tweede kanttekening betreft het belang van ons vermogen om kritisch te reflecteren. Als we een morele discussie aangaan, doen we dat niet op basis van het afwegen van de argumenten, maar wordt onze stellingname gevoed door onze morele intuïties. Het rationeel redeneren speelt hierbij een ondergeschikte rol in de zin dat de rede argumenten levert voor de oordelen die we al op basis van onze intuïtie hebben geveld. Het is min of meer een rationalisatie die achteraf plaatsvindt. Het idee dat iemand zijn oordeel bijstelt omdat de ander goede tegenargumenten geeft, wordt ook wel de ‘wag-the-other-dog’s-tail illusion’ genoemd. Beide partijen hebben namelijk niet alleen het idee dat zij door een goede redenering tot hun standpunt zijn gekomen, maar feitelijk zijn hun oordelen niet gebaseerd op goede redeneringen. Weerleggen van argumenten heeft dan ook geen zin.
Als het aanknopingspunt niet zozeer bij het morele kompas ligt, roept dit de vraag op wat er dan wel moet gebeuren om een volgende toeslagaffaire te vermijden. Anders dan Paul van Grinsven (Opinie, 3/6) denken we niet dat de oplossing zit in de uitbreiding van de Algemene wet bestuursrecht met bepalingen als redelijkheid en billijkheid. Die moeten namelijk inhoudelijk ingevuld worden. Als de menselijke maat in een organisatie is ‘weggeorganiseerd’, dan is het antwoord evenmin het aanscherpen van het morele kompas van de individuele medewerkers, maar vooral het aanpakken van de organisatiecultuur die ertoe leidt dat burgers in de knel komen. De focus en veranderingen als gevolg van de toeslagenaffaire dienen gericht te zijn op het verstevigen en waarborgen van een zorgvuldige cultuur in overheidsinstellingen, waarbij rechtvaardigheid, grondrechten en behoorlijkheid centraal staan. Het management moet erop toezien dat de voorgeschreven werkwijze en instructies binnen de organisatie niet gaan schuren met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Rigide naleving van wettelijke bepalingen, die een onevenredige, onethische en juridisch onhoudbare uitkomst heeft, staat niet gelijk aan goed bestuur.
Foto: https://www.nextens.nl/fiscaal-nieuws/nieuws/schulden-ouders-toeslagenaffaire-geschrapt/
No Comments